Ziek in Semarang
Deze reis is me aan het testen. Ik zweer het.
Na meer dan een week Yogyakarta vertrek ik eindelijk naar Semarang om vandaar naar Karimunjawa, een eiland twee uur varen naar het noorden, te gaan.
Vanaf eind 17e eeuw tot de Japanse bezetting was Semarang een VOC-stad. Het oude centrum, Kota Lama, staat dus vol oude koloniale gebouwen.
Op de zaterdagavond dat ik aankom is de centrale weg afgesloten voor auto’s en de weg is vol met lokale toeristen die foto’s maken voor de protestante kerk, de voormalige weeskamer, de Starbucks in het oude stadhuis, het automobielgebouw of het oude warenhuis Toko Spiegel.
Op zondag, mijn enige volle dag in Semarang, ga ik lunchen bij Toko Oen. “Tempo Doeloe Deluxe” staat er op een ingelijst krantenartikel en dat is compleet de vibe. Op de menukaart staat zelfs in het Nederlands uitgelegd hoe de toko aan zijn grappige naam komt.
In Yogya voelde ik me de hele week al niet heel lekker. Last van mijn darmen en eigenlijk elke dag lichte hoofdpijn. Ik was aan het wachten tot het over zou gaan, maar terwijl ik aan het smikkelen ben van mijn gado-gado en lumpia Semarang bij Toko Oen voel ik me opeens heel raar en voelt het alsof ik flauw ga vallen.
Nadat het gevoel is gezakt, snel ik me terug naar mijn hotel. Ik bel mijn ouders en besluit om de volgende dag niet naar het eiland te gaan, maar naar de dokter.
Ook besluit ik dat ik terug wil naar Yogya. Liever ziek zijn op een plek die ik al ken, waar ik mensen ken – soort van – dan in een wildvreemde stad of op een eiland twee uur van de kust.
De hotelreceptioniste raadt me een christelijk ziekenhuis aan, dus op maandagochtend sta ik enigszins verloren in de ziekenhuislobby naast een stel decoratie paaseieren. Gelukkig komt gelijk een bewaker aangesneld die een Engels sprekende arts erbij haalt.
De dokter zegt dat hij me een infuus kan geven of dat ik drie dagen in het ziekenhuis kan blijven.
Als je op dat moment in mijn ogen had kunnen kijken, zou je paniek hebben gezien. Ik ben geen held met naalden en zit al helemaal niet te wachten om drie dagen in het ziekenhuis te liggen.
Ik vraag naar een alternatief, maar de dokter raadt toch het infuus aan.
Vooruit dan maar.
Even later lig ik daar dan. In mijn eentje in een ziekenhuis in een wildvreemde stad aan een infuus.
Een uurtje later is het infuus leeg en de zuster manoeuvreert mij naar de apotheek en de kassa. Ik onderga het, ik betaal en ik weet via Google Translate nog net te ontfutselen wat voor injecties ik heb gekregen.
Terug in mijn hotel bel ik weer mijn ouders. Wanneer mijn vader zegt dat het wel vreemd is dat ik voornamelijk medicijnen voor mijn maag gekregen in plaats van voor mijn darmen, besef ik me dat de dokter mij niet verteld heeft waar ik nou last van heb. Hij heeft geluisterd naar mijn klachten, mij van alles voorgeschreven, maar hij heeft me niet zijn diagnose uitgelegd.
Hoe moet ik beter worden als ik de verkeerde medicijnen heb gekregen?
Er is hier iets lost in translation gegaan.
Nu moet ik ook nog even kwijt dat er vlooien in mijn kamer zaten. Niet veel en ik weet ze te verdrink in deet. Lekker tot rust komen op in mijn hotelpod zit er in ieder geval niet in.
Ik verdenk de katten uit de binnentuin van vlooien.
Deze vervelende dag kent gelukkig een klein hoogtepuntje. Wanneer ik de apotheek bezoek om multivitaminen te halen, word ik allerhartelijkst ontvangen door de dames van de apotheek. In hoeverre mogelijk klets ik met ze in gebroken Indonesisch en nu ben ik zelfs vereeuwigd op hun Instagram met zes volgers.
Terug naar Yogya
De dag na mijn ziekenhuisbezoek vertrek ik gelijk naar Yogya. De trein van Yogya naar Semarang gaat in een rondje. Op mijn terugreis trek ik aan het kortste eind want ik moet nu via het langere eind. De heenweg duurde drie uur maar de terugweg zeven.
In Yogyakarta heb ik een kamer in Villa Sambal geboekt, de homestay van Bu Herni, de dame van de kookles. Even niet verpieteren in een hostelkamer tussen minstens zeven onbekenden, maar in een kamer voor mezelf. Mocht het zover komen dat ik weer naar het ziekenhuis of een dokter moet, dan hoop ik dat Herni me een dokter kan aanraden of desnoods als vertaler kan optreden .
Bij aankomst krijg ik gelijk de restjes van de kookles van die ochtend voor geschoteld en maak ik me comfortabel in mijn eigen eenpersoonskamer.
De volgende ochtend slaat de stress toe. Wat als ik niet beter word? Wat als het juist erger wordt?
Ik besluit om in Yogya te blijven totdat ik klaar ben met de enige nuttige medicijnen die ik heb gekregen en in ieder geval totdat ik heb kunnen checken of daarna mijn gezondheid stabiel blijft.
Uiteindelijk worden dat vier nachtjes in Villa Sambal en twee nachtjes in het hostel waar ik eerder ook verbleef.
Bij Bu Herni mag ik ook een fiets lenen. Als een Nederlander pur sang – hoewel ik als dubbelbloed van mening ben dat puur een eng woord is – geniet ik van de vrijheid en wendbaarheid die mijn ijzeren ros mij verschaft. Zo vul ik mijn daagjes in Villa Sambal door alles te bezoeken waar ik de week ervoor geen tijd voor had: het Taman Sari waterpaleis, cultureel-antropologisch museum Sonobudoyo en nog een keer de kraton, maar dit keer zonder afleiding en met Javaans theater.
Ook neemt Bu Herni mij mee op stap: nachtelijke scootertochtjes en ochtendwandelingen.
Bij Herni achterop de scooter zie ik Yogya deze tweede week van een hele andere kant: yogya by night.
Terwijl we door de nacht scheuren, bedenk ik me dat er geen andere manier is om te reizen dan door los te laten. Zoals ik mijn vertrouwen schenk aan de scooterrijder waarbij ik achterop stap, zo moet ik er ook een beetje op vertrouwen dat het wel goed komt met mij, dat ik weer beter zal worden zolang ik een beetje voor mezelf blijf zorgen. Ik kan al het ijs en alle rauwe groente wel vermijden om de kans kleiner te maken dat ik weer last krijg, maar ik wil ook een beetje leven en dat betekent ook een beetje loslaten.
Herni rijdt me langs alle hoogtepunten – de bakpia fabrieken, Jalan Malioboro, het station, de bloemenmarkt, oude koloniale huizen, de kraton, Taman Sari en Alun-Alun Kidal – om te eindigen bij Alun-Alun Utara waar elke avond live muziek is. Er blijken heel veel liefdesliedjes over mij te gaan en de tweede avond dat we er zijn doet Bu Herni wat ze het liefste doet: zelf zingen.
Wanneer ze in de ochtend geen kookles geeft, vraagt Herni me mee om te sporten. Voordat we gaan wandelen in het universiteitspark, krijg ik weer een tour langs de markt voor zoetigheden en langs de gudeg fabriek voor ontbijt. Het zoete jackfruit gerecht was vroeger het voedsel van de armere werkende klasse, maar is nu gudeg de specialiteit van Yogyakarta. De fabriek bevoorraadt twaalf winkels, maar tot mijn verbazing wordt alles nog gewoon op hout gekookt. Gudeg wordt voornamelijk met krecek, koeienhuid gegeten.
Ik ben trouwens van mijn geloof gevallen. Ik eet weer een beetje vlees. Voor gezondheidsdoeleinden en omdat ik bepaalde gerechten (lees: rendang, saté en soto) toch niet aan mijn neus voorbij wil laten gaan. Toch gaat koeienhuid me als kersverse omnivoor iets te ver, maar gelukkig eet Herni die voor me op.
Ook is Bu Herni, net als veel andere Indonesiërs, erg bedreven in foto’s maken. Op onze ochtendwandelingen ben ik haar model, dus geniet bij deze van alle foto’s! Helmet hair inclusief.

Ook al heb ik het super leuk met Herni, ik mis een beetje contact met andere jonge mensen. Villa Sambal wordt namelijk bevolkt door gepensioneerde Nederlanders, hele aardige daar niet van. Herni noemt haar homestay lachend een bejaardentehuis.
Na vier nachtjes Villa Sambal ga ik weer naar een hostel voor twee nachtjes. De medewerkers zien me weer aankomen, dat half Indonesische meisje dat geen Indonesisch praat.
Er verblijven weer erg gezellige mensen en toch ook weer bedwantsen. Gelukkig weer niet in mijn kamer. Ik vind het wel een beetje teleurstellend, want na de vlooien in Semarang zit ik niet te wachten op de paranoia die potentiële insecten in je bed te weeg brengen.
Ook dit probeer ik los te laten en ik focus me op het gezelschap en de gezelligheid.
Chillen op Karimunjawa
Wanneer ik me weer stabiel voel, is het tijd om te vertrekken en mijn eerdere plan om naar Karimunjawa te gaan waar te maken.
De reis vereist een nachtshuttle naar Jepara en een ferry van Jepara naar Karimunjawa.
Ik hoop op de shuttle vijf uur slaap te pakken, maar wat mij wacht is een shuttlerit uit de hel. De chauffeur rijdt als een malle. Ik had niet anders verwacht maar hij zet ook nog gewoon keihard AC/DC op. Daarmee houd hij niet alleen zichzelf maar ook alle passagiers wakker.
Midden in de nacht hebben we opeens een stop van een uur en moeten we allemaal eruit. Ook komen we nog een uur eerder dan gepland aan in de haven waardoor we vier uur voor de ferry vertrekt al ter plaatse zijn.
Ik heb bij de bus terminal in Yogya een Canadees meisje, Danica, ontmoet die ook richting Karimunjawa trekt, dus gelukkig heb ik gezelschap gedurende deze beproeving en de rest van de dagen trekken we ook samen op.
We maken een snorkel-eilandtoer op woensdag. Koraal en nemo’s in overvloed. Danica, die al 5,5 maand onderweg is en o.a. Thailand en de Filipijnen heeft bezocht, zegt dat dit het beste en kleurrijkste koraal is wat ze tijdens haar trip heeft gezien. Helaas zie je wel dat het koraal afsterft. Hier en daar kleurt het koraal grijs en grauw.
De andere twee dagen huren we een scooter en verkennen we het eiland. Mangrove, strand en de vismarkt in de avond. Ik heb eindelijk weer tijd om mijn boek open te slaan en aan mijn tan te werken.
Hoewel we het hele eiland over scooteren, blijft ons favoriete strand het dichtstbijzijnde Nirwana Beach. Eenmaal gaan we zelfs voor zonsopgang.
Na 3,5 dag keihard chillen vind ik het toch tijd om verder te gaan. Ik neem afscheid van Danica en David, de Spaanse digital nomad die zich later bij ons aansloot.
Het is nog niet afgelopen met de reisbeproevingen, want wat mij wacht is een reis van twintig uur, ter zee en ter land, naar Bandung, de stad van de bloemen, het voormalige Parijs van Java.